Beste filosofiecafébezoekers,
Onze eerste avond in het nieuwe seizoen zal plaatsvinden op dinsdag 11 september. Deze avond wordt verzorgd door Ton Langelaan die ditmaal de Duitse filosoof Peter Sloterdijk aan ons zal presenteren. Dit doet hij via een eigen verhaal en via een korte reportage van Tegenlicht waarin Sloterdijk het begrip vrijheid bespreekt. Na de pauze kan iedereen deelnemen aan het levendige gesprek waar het gebodene ongetwijfeld toe zal leiden.
Duitsland heeft met Peter Sloterdijk een eigentijdse filosoof in huis waar we in Nederland alleen maar van kunnen dromen. Hoewel veel van zijn werk, bijvoorbeeld Zorn und Zeit (2006))en Du musst dein Leben andern (2009) uitstekend vertaald is door Hans Driessen, is het voor ons nog meer dan voor Duitstaligen, geen sinecure om enigszins grip te krijgen op deze geniaal gestructureerde schat aan kennis, beelden en ideeën. Lukt het desondanks , dan geeft dat groot plezier en voldoening. Vandaar dat we deze avond organiseren.
Mede namens Jan en Schelte, graag tot dinsdag 11 september.
Ernestine
U bent welkom vanaf 19:30. Het programma begint om 20.00 uur en eindigt rond 22.00 uur, daarna is de bar nog open. Entree is € 4,
Bijlage:
Profiel van een filosofische mensentemmer
Wie is Peter Sloterdijk?
Hij geldt als een van de grootste filosofen van onze tijd. Volgende week ontvangt Peter Sloterdijk een eredoctoraat van de Radboud Universiteit Nijmegen. Maar waar staat de omstreden Duitse filosoof nu eigenlijk voor?
11 mei 2011 – verschenen in nr. 19
ALS PETER SLOTERDIJK zijn tegenstander aanspreekt met ‘onze opgewonden professor’, die ’te moe, te humorloos’ is om mee te debatteren, weet de goede verstaander dat juist dat al lang het geval is. Sloterdijk staat weer eens in het middelpunt van een Duits debat. Of beter: van een rel, want erg fraai gaat het er doorgaans niet aan toe.
Zo ook bij de meest recente uiteenzetting, met filosoof Axel Honneth, a.k.a. ‘onze opgewonden professor’. Honneth, een van de belangrijkste nog levende vertegenwoordigers van de illustere Frankfurter Schule, had in een artikel in Die Zeit frontaal de aanval geopend op Sloterdijk. De titel sprak voor zich: ‘Fatale diepzinnigheid uit Karlsruhe’. Sloterdijk, aldus Honneth, zou al jaren een filosofisch ‘kat-en-muis-spel’ spelen. Maar nu had hij zijn ware, neoliberale gezicht laten zien. Aanleiding was een essay van Sloterdijk (vertaald in De Groene Amsterdammer, 12 augustus 2009) waarin deze er op provocerende wijze voor pleitte de verplichte belastingheffing te vervangen door een nobeler systeem van vrijwillige giften. De moderne burger zou namelijk slachtoffer zijn van een ‘via de belastingstaat toeslaand semi-socialisme’. Sloterdijk uitte zijn verbazing dat het onder die omstandigheden nog niet tot een ‘antifiscale burgeroorlog’ tegen de ‘staatskleptocratie’ is gekomen.
De verontwaardigde Honneth sprak daarop van ‘klassenstrijd van bovenaf’. Om meteen het vuur te openen op de gehele generatie Sloterdijk. Rond de geschriften van goeroe Sloterdijk zou ‘in slechts enkele jaren tijd een cocon van verering, fascinatie en schelmensympathie gesponnen’ zijn. In dit milieu ‘van mediaredacties (…), architecten- en reclamebureaus heerste enkel eenheid daarover, dat het met de welvaartsmentaliteit van het sociaal-democratische tijdperk voorbij moet zijn’.
Sloterdijk reageerde met het bekende venijn. ‘Onze opgewonden filosofieprofessor’ moest eerst maar eens een slordige zeven- tot achtduizend pagina’s van zijn werk lezen. Maar zonder het toe te geven, ontdeed hij zijn betoog vervolgens wel van de scherpste kantjes. Sloterdijks essay verdedigde juist ‘een sociaal-democratische tendens’. Het ging hem enkel om een ‘psycho-politieke stemmingsverandering’. ‘Ik wil een samenleving dichterbij brengen die berust op concurrentie tussen trotse gevers, niet op het stompzinnige in beslag nemen van verschulde eigendommen’, aldus Sloterdijk. Zo ging het bij de oude Grieken. En zo gaat het nog altijd in de VS, waar miljardairs als Warren Buffett en Bill Gates vrijwillig afstand doen van hun rijkdommen. Waarbij Sloterdijk, zo merkten twee linkse critici achteraf op, voor het gemak vergat dat die generositeit slechts mogelijk wordt gemaakt door kapitalistische gier: ‘Zonder Microsoft geen Bill & Melinda Gates Foundation.’
Het was niet voor het eerst dat Sloterdijk ervan beschuldigd werd een filosofische belletjestrekker te zijn – een denker die heel hard iets roept, om zich vervolgens snel uit de voeten te maken. De in 1947 in Karlsruhe geboren zoon van een Duitse moeder en een Nederlandse vader geldt als een van de belangrijkste filosofen van onze tijd. Zijn werk beslaat inmiddels vele tientallen, vaak vuistdikke boeken. Samen met vriend en collega Rüdiger Safranski heeft hij zijn eigen maandelijkse praatprogramma op de ZDF, Het filosofisch kwartet. Sloterdijks invloed op het publieke debat is groot. De vorige president Horst Köhler liet hem wel eens een toespraak toesturen, zo bekende hij achteloos in een vraaggesprek. Met het vriendelijke verzoek om kritisch commentaar.
Ook in Nederland geniet Sloterdijk de nodige faam. Deze maand verschijnt een van zijn meest recente werken, Je moet je leven veranderen, in vertaling. Ter gelegenheid daarvan zal hij een reeks lezingen geven. En volgende week wordt hem een eredoctoraat uitgereikt door de Radboud Universiteit Nijmegen. Maar waar staat de alom gelauwerde Sloterdijk nu eigenlijk voor, zowel filosofisch als politiek? Voor een dusdanig populaire filosoof heerst er opvallend veel onduidelijkheid over de kern van zijn gedachtegoed. Of is er helemaal niet zo’n rode draad? Is Sloterdijk eerder een mediafilosoof, zoals sommige critici hebben beweerd, een illusionist?
Dat vermoeden wordt gevoed door zijn stijl van filosoferen. Sloterdijk poneert graag uit het niets Grote Ideeën. De taal waarin hij dat doet is bombastisch, gezwollen en vol neologismen. Frits Bolkestein sprak enkele jaren geleden in een debat met Sloterdijk neerbuigend van ‘een verzameling bon mots, anekdotes, verhalen’. Daarmee amuseert Sloterdijk zijn lezers, maar kan hij ook verwarring stichten. Sloterdijk lezende bekruipt je regelmatig het gevoel dat zijn wilde redenaties de feiten geen recht doen. Maar voor je daar precies de vinger op hebt kunnen leggen, is de filosoof al weer twee, drie stappen verder in zijn betoog. Daarbij haalt Sloterdijk uit naar alle kanten. Nu eens hekelt hij de neokapitalistische ‘apartheid’, dan weer haalt hij uit naar de ‘linkse fascisten’.
En dan is er nog zijn ogenschijnlijk zwabberende houding in de rellerige debatten rond zijn persoon. Eerst schrijft hij een ‘postnietzscheaans FDP-manifest’, zoals een landelijke krant Sloterdijks antifiscale pleidooi betitelde, om zich vervolgens een ‘levenslange sociaal-democraat’ te noemen. ‘Ik heb nooit iets anders kunnen stemmen dan de SPD. Om familiaire en persoonlijke redenen, niet per se op filosofische gronden’, zei hij tegenover Der Spiegel. Wil de echte Peter Sloterdijk opstaan?
ALLE GROTE GEBEURTENISSEN (en personen) voltrekken zich twee keer, stelde Karl Marx in navolging van Hegel. Om daaraan toe te voegen: de eerste keer als tragedie, de tweede keer als farce. Die vaak aangehaalde wijsheid geldt op het eerste gezicht ook voor het Sloterdijk-debat. De discussie over de gedwongen belastingheffing was zo bezien een slap aftreksel van de strijd die tien jaar daarvoor was ontvlamd. Aanleiding was een lezing van Sloterdijk voor een select gezelschap wetenschappers in het Beierse slot Elmau, later in boekvorm uitgebracht onder de titel Regels voor het mensenpark. Daarin onderzoekt Sloterdijk hoe moderne maatschappijen hun burgers nog kunnen cultiveren, nu de klassieke humanistische media van het boek en het schrift aan belang hebben ingeboet. ‘Wat temt nog de mensen, als het humanisme als school van de mensentemming faalt?’ vraagt Sloterdijk samen met twee van de meest omstreden vooroorlogse Duitse filosofen, Martin Heidegger en Friedrich Nietzsche. In zijn zeer schetsmatige antwoord stipt Sloterdijk ook kort de razendsnelle ontwikkelingen aan op het gebied van de genetica. Om direct te pleiten voor een ‘codex van antropotechnieken’. Die moet grenzen stellen aan de nieuwe, soms ongewenste mogelijkheden op het vlak van de ‘mensenproductie’.
Dat laatste voorbehoud werd in de maanden na zijn lezing vaak over het hoofd gezien. Sloterdijk kreeg in de media de beschuldiging naar zijn hoofd geslingerd dat hij een cryptofascist was met eugenetische fantasieën. Tot verbazing van de Duitse filosoof, weet René Gude, directeur van de Internationale School voor Wijsbegeerte en bevriend met Sloterdijk. ‘Natuurlijk, hij weet hoe de media werken’, vertelt Gude. ‘Hij weet ook dat we in een tijd wonen van plotseling opstekende, woeste mediastormen. Soms maakt hij van dat fenomeen gebruik. Ik kan me voorstellen dat hij het niet erg vindt dat er af en toe een storm uitbreekt naar aanleiding van zijn werk. Maar geloof me, die rel rond Regels voor het mensenpark had hij echt niet verwacht.’
Ook deze keer kwam de kritiek uit Frankfurt. Althans, dat stelde Sloterdijk in een snoeiharde reactie in Die Zeit. Niemand minder dan Jürgen Habermas, icoon van de Frankfurter Schule en leermeester van Axel Honneth, zou de hand hebben in de campagne tegen zijn persoon. Habermas zou ’tussen Hamburg en Jeruzalem rondgetelefoneerd’ hebben en bij bevriende journalisten ‘alarmartikelen in opdracht hebben gegeven’.
Het daaropvolgende betoog van Sloterdijk was misschien meer tot zijn recht gekomen in een rap battle dan in een discussie onder filosofen. Habermas en de zijnen leden aan een ‘jakobijnse neurose’. Hun Frankfurter Schule, inclusief de kritische theorie waarmee ook Sloterdijk groot werd, was dood. ‘Ze was sinds langere tijd bedlegerig, de nurkse oude dame; nu is ze helemaal vertrokken’, schreef Sloterdijk. Even daarvoor had hij al geconcludeerd dat de ophef over zijn lezing niets meer was dan een symptoom van de intellectuele generatiewisseling die gaande was in Duitsland: ‘Het tijdperk van de hypermoralistische zonen van nationaal-socialistische vaders loopt op zijn einde. Een wat vrijere generatie volgt hen op.’
Dat komt bekend voor. Net als de kritiek uit Frankfurt en Sloterdijks keiharde op-de-man-reactie vertoonden ook zijn inhoudelijke manoeuvres grote gelijkenis met het recentere debat over de verzorgingsstaat. Eerst doet Sloterdijk stof opwaaien met provocerende termen (‘mensenproductie’) en vage toespelingen (bijvoorbeeld over de al dan niet wenselijke overgang van het vroegere ‘geboortefatalisme’ naar de ‘optionele geboorte’ en ‘prenatale selectie’). Om vervolgens, tussen alle ophef, te klagen dat zijn woorden verkeerd begrepen zijn.
En toch is Regels voor het mensenpark alles behalve het bewijs dat Peter Sloterdijk een filosofische scheurkalender is – iedere dag een nieuw weetje, maar probeer er geen groter verhaal in te zien. Sterker, in het korte bestek van die beruchte lezing passeren alle terugkerende thema’s uit Sloterdijks werk de revue.
Centraal daarin staat het idee van een beschavingsoffensief, denkt filosoof Sjoerd van Tuinen, verbonden aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit en auteur van verscheidene boeken over Sloterdijk. ‘Niet dat Sloterdijk geïnteresseerd is in ouderwetse normen en waarden. Het gaat om het cultiveren van mensen. Dat is ook waar Regels voor het mensenpark over gaat. Hoe cultiveer je de mens in een massamediale cultuur waarin alles om ontremming en passieve consumptie draait.’ Daarbij is hij wel steeds serieuzer geworden, meent Van Tuinen: ‘Zijn vroege werk is veel lichtzinniger. Daar zie je echt de vrolijke wetenschap waar Nietzsche het over heeft. Sloterdijk heeft toen ook een roman geschreven. Dat was in de tijd dat hij net terug was uit India. Bij publieke optredens droeg hij nog het oranje gewaad van de Bhagwan, waar hij een tijdlang verbleef. Die satirische manier van filosofie beoefenen lijkt inmiddels vrijwel verdwenen.’
Het was eind jaren zeventig dat Sloterdijk in India verbleef. Daarvoor had hij filosofie, germanistiek en geschiedenis gestudeerd in München en Hamburg. Enkele jaren na terugkomst van zijn spirituele avontuur, in 1983, verscheen zijn eerste filosofische bestseller: Kritiek op de cynische rede. Alle beschuldigingen van onsamenhangendheid ten spijt loopt er een directe lijn van dat werk, via zijn opus magnum de Sferen-trilogie, naar zijn nieuwe, politiekere boeken, denkt ook Gude: ‘De Kritiek draaide in feite om de constatering dat we de taal wel erg machteloos hebben gemaakt, uit vrees voor ideologische uitspattingen. In plaats daarvan kwam de postmoderne scepsis. Maar als je nergens meer echt voor mag staan, als gevreesd wordt voor alle samenscholingen van meer dan één persoon – daarmee kun je een samenleving niet draaiende houden. Volgens Sloterdijk kunnen we daarom niet langer volstaan met “nee” zeggen. Sindsdien probeert hij – uiteraard voorzichtig – een “ja” te formuleren.’ En dat doet hij met verve, vindt Gude: ‘Sloterdijk heeft de taal haar levendigheid teruggegeven. Bovendien heeft hij de aansluiting hersteld met de filosofie van voor de Tweede Wereldoorlog.’
SLOTERDIJK ALS mensenverbeteraar dus. Of, in de pessimistischere geest van Regels voor het mensenpark geformuleerd, mensentemmer. Maar welke mensen wil Sloterdijk verbeteren, de massa of de elite? En welke middelen zijn daarbij geoorloofd? Om die vragen draaien uiteindelijk vrijwel alle controverses rond de filosoof. Zo werd Sloterdijks pleidooi voor de belasting betalende burger geïnterpreteerd als een kritiek op de vermeende luie onderklasse van ‘onproductieven’. Sloterdijk-kenner Van Tuinen ziet dat anders. Met zijn beschavingsoffensief mikt Sloterdijk volgens hem juist op de gegoede burger: ‘Het proletariaat bestaat niet meer, zegt Sloterdijk. Er is in zijn ogen een soort universele middenklasse ontstaan. Laatste mensen, om met Nietzsche te spreken, die enkel geïnteresseerd zijn in hun lustje voor de dag en hun lustje voor de nacht. Juist die mensen wil Sloterdijk hervormen. Dat probeert hij door een nieuw discours te leveren, waarmee die belastingbetaler zichzelf niet langer op een slaafse, passieve manier tot zichzelf en de staat hoeft te verhouden, maar actief. Vanuit zijn eigen kracht.’
Niet voor niets is ’thymos’ een terugkerend begrip in het werk van Sloterdijk. Het betekent zoveel als trots, moed, maar ook toorn. De ideale mens waar Sloterdijk van droomt, dat is de trotse, zelfbewuste, goed geïnformeerde ’thymotische citoyen’. Voor die burger is vrijheid iets anders dan een recht op graaien. ‘Vrijheid’, zo zei Sloterdijk eerder dit jaar in een lezing georganiseerd door het wetenschappelijk bureau van de liberale FDP, ‘is slechts een ander woord voor voornaamheid. Oftewel voor een gezindte, die zich onder alle omstandigheden richt op het betere, het moeilijkere, juist omdat zij vrij genoeg is voor het minder waarschijnlijke, het minder vulgaire, het minder al-te-menselijke.’
Dat is niet rechts, vindt Van Tuinen. Volgens hem staat Sloterdijk juist een linkse politiek voor ogen. Maar dan wel een die niet alleen gemakzucht vreemd is, maar vooral ook haar traditionele ressentiment: ‘Links moet volgens Sloterdijk niet steeds in tekorten denken, maar vanuit overvloed en generositeit. Ja, bourgondisch links, hoe ironisch ook, is misschien een goede term. Dat kun je neoliberalisme noemen, maar dan doe je Sloterdijk toch echt te kort als denker.’ Gude is een soortgelijke mening toegedaan: ‘Sloterdijk kiest eenduidig voor de sociaal-democratie. Tegelijkertijd noemt hij dat een onwaarschijnlijkheid, een goede sociaal-democratie. Dan overvraag je jezelf. Maar dat is in de ogen van Sloterdijk helemaal niet erg. Üben, üben, üben! Precies wat zijn leermeester Nietzsche betoogt. Waar Sloterdijk een hekel aan heeft zijn gemakzuchtige sociaal-democraten, laatste mensen die denken dat alles hen maar komt aanwaaien.’
Sloterdijk een sociaal-democraat? Daar is op z’n zachtst gezegd niet iedereen het mee eens. ‘Sloterdijk benadrukt steeds weer dat alles wat we zijn het resultaat is van oefentechnieken, training, opvoeding, Bildung. Belangrijk daarbij is dat dit niet enkel processen zijn door anderen – ouders, leraren – maar dat we dit ook zelf kunnen doen’, legt de Frankfurter hoogleraar filosofie Christoph Menke uit in een telefonisch interview. Menke was een van de prominente stemmen in het debat over de verzorgingsstaat, waarbij hij zich in tegenstelling tot andere deelnemers grotendeels tot de inhoud wist te beperken. ‘Ik vind dat prima, zo’n ideaal nastreven. En jawel, de sociaal-democratie heeft ook lange tijd dat optimistische Bildungsidee gekoesterd. Maar in de sociaal-democratie was die zelftransformatie, dat werken aan jezelf, altijd verbonden met een idee van gelijkheid. Sloterdijk neemt slechts de helft van het verhaal. Wel de zelftransformatie, maar niet de gelijkheid. Dat begrijp ik niet. Gelijkheid betekent natuurlijk gelijke uitgangsposities, het gaat niet over wat er vervolgens uit komt rollen. Maar Sloterdijk lijkt gelijkheid als een soort lui excuus te beschouwen. Als zou het enkel de ideologie zijn van de zwakken. Van de niet-creatieven die niet opgewassen zijn tegen de oefeningen waar hij zo enthousiast over is.’
DE VOLLEDIGE sloterdijkiaanse canon – het cultiveren van de mens, thymos, antropotechnieken – komt terug in zijn nieuwste in het Nederlands vertaalde boek. Je moet je leven veranderen is één groot pleidooi voor het menselijke streven naar excellentie. Of, nog populairder gezegd, tegen de ‘zesjes-cultuur’.
Sloterdijk begint met de forse constatering dat er niet zoiets als religie bestaat, ‘maar slechts verkeerd begrepen spirituele oefensystemen’. Die oefensystemen kunnen collectief zijn – christendom, islam, boeddhisme – maar net zo goed individueel. Ook wie mediteert of zwoegt in het fitness center oefent immers. Dit zijn de ‘antropotechnieken’ waar Sloterdijk al in Regels voor het mensenpark van sprak. Allemaal hebben zij hetzelfde doel: de weerbaarheid van de ‘homo immunologicus’ versterken.
Dat lijkt een zeer liberale boodschap. Je kunt alles worden. Maar zo vrijblijvend is Sloterdijks liberalisme niet. Het gaat gepaard met een aristocratisch streven naar uitmuntendheid. Mens-zijn betekent voor Sloterdijk namelijk: jezelf verbeteren. Dat doen mensen al sinds millennia, overal ter wereld. Maar vandaag de dag zijn de autoriteiten die dat te veel van mensen verlangen – de georganiseerde religies, grote kunstwerken – op hun retour. Wie of wat kan de moderne mens nog tot oefenen aanzetten?
Het antwoord dat Sloterdijk aan het einde van zijn boek geeft, is even simpel als overmoedig: de dreigende globale catastrofe. Klimaatverandering, uitputting van grondstoffen en de mondiale welvaartskloof dwingen de burger zijn leven nieuw te overdenken. Dat op winst jagende industrieën een veel groter aandeel in deze problemen hebben, laat Sloterdijk buiten beschouwing. Bij hem is het individu de sleutel. Het is de filosofische variant op de oude overheidsspreuk ‘een beter milieu begint bij jezelf’. In zo’n situatie voldoet het volgens hem niet langer onze individuele en nationale immuunsystemen te versterken. Wat nodig is, is een immuunsysteem dat de hele planeet omvat: door Sloterdijk ‘co-immuniteitsstructuur’ gedoopt. Inderdaad: Sloterdijk predikt het ‘co-immunisme’. Je moet je leven veranderen is daarmee een typisch Sloterdijk-werk, inclusief de ironische variaties op het marxistische jargon. Toch is er iets vreemds mee aan de hand. Anders dan voorgaande publicaties ontlokte dit boek vrijwel uitsluitend bijval. Wordt Sloterdijk dan toch acceptabel?
Hij heeft er deze keer in elk geval alles aan gedaan om niet verkeerd begrepen te worden. Sloterdijk wijst er nadrukkelijk op dat de titel van zijn boek spreekt over ‘je’ leven dat veranderd moet worden. Niet ‘het’ leven. Ook het begrip van de ‘Übermensch’, hoe toepasselijk ook in de context van de ambitieuze burger die zich aan het onmogelijke oriënteert, laat Sloterdijk voorzichtigheidshalve links liggen.
Omstreden zijn daardoor hoogstens de kwesties waar Sloterdijk zich in Je moet je leven veranderen niet aan waagt. ‘Wat is de mens, als niet het dier waar te veel van wordt verlangd?’ vraagt Sloterdijk in navolging van Nietzsche. Maar anders dan iemand als Thilo Sarrazin in diens omstreden bestseller Deutschland schafft sich ab brandt Sloterdijk zijn vingers niet aan wat dat maakt van de mensen die niets van zichzelf verlangen. Die volgens Sarrazins cliché hun dagen slijten voor de televisie, terend op een uitkering. ‘Sloterdijk stelt niet de vraag wat te doen met degenen die niet kunnen of willen oefenen’, merkt criticus Menke op. Sancties opleggen? Andere, zwaardere middelen inzetten dan een ruim geformuleerd Bildungsideaal? ‘Ik weet het niet. Zoals hij praat, lijkt hij voor die mensen slechts verachting te voelen.’
Het is een verleidelijk gedachte-experiment: mocht Sloterdijk zich ooit op dit terrein wagen, dan zou dat pas écht tot een debat leiden. Maar, zegt ook Menke, feit is dat Sloterdijk zich niet op dat terrein gewaagd heeft. En als er één les getrokken kan worden uit de verhitte debatten rond zijn persoon is het dat iemand slechts mag worden aangevallen op wat hij daadwerkelijk heeft gezegd. Niet wat hij zou impliceren. Dus blijft Sloterdijk voorlopig wat hij is: een linkse rechtse elitaire sociaal-democratische liberaal. Met verdomd originele ideeën.